Hoogleraar Geneeskunde, Amsterdam

Nicolaas van Paradijs

11/07/1740
07/09/1812
1 / 2

Het verhaal van Nicolaas van Paradijs

Hij werd geboren 11 november 1740 te Amsterdam en overleed 7 september 1812 te Leiden, was de zoon van David Paradijs , geneeskundige, en Anna Elisabeth van Theenen . Na de Latijnse school doorlopen te hebben had hij reeds op 15-jarigen leeftijd kunnen beginnen met het academisch onderwijs, maar aangezien hij daarvoor te jong geacht werd, legde hij zich eerst nog een paar jaar toe op de wiskundige, letterkundige en historische wetenschappen en volgde hij ook de lessen van Pieter Curtenius in de theologie, daarna werd hij, 17 jaar oud, ingeschreven als student in de geneeskunde aan de Leidsche hogeschool. 17 juni 1763 werd hij bevorderd tot doctor in de geneeskunde na de openbare verdediging van een proefschrift: Specimen pathologicum, quo inquiritur in naturam inflammationis (Leid. 1763). Hierop maakte hij een reis naar Parijs en Rouen, waar hij zich toelegde op de studie der medische wetenschappen. In 1764 vestigde hij zich te Amsterdam; daar verwierf hij zich, ook door den steun van zijn vader, een uitgebreide praktijk. In 1772 huwde hij met Cornelia Elisabeth Schaghen . 2 oktober 1784 aanvaardde hij het hoogleraarsambt in de geneeskunde te Leiden, waartoe hij enigen tijd te voren benoemd was, met het uitspreken ene Oratio de diligenti therapeutices universalis studio, maximo recte medendi instrumento (Leid. 1784). Tegelijk met Oosterdijk (ook hier begraven)  werd hij in 1787 aangesteld tot Professor in het collegium practico-medicum op ene bezoldiging van ƒ 200 per jaar, waarbij hem het praktisch onderwijs in de nieuw ingerichte klinische afdeling werd opgedragen. In 1791 stierf zijn vrouw en 3 jaar later op 8 februari 1794 herdacht hij in zijne rectorale Oratio de euthanasia naturali haar dood en beschreef hij de verschijnselen waardoor deze was voorafgegaan. 27 september 1800 opende hij zijne lessen in de geschiedenis der geneeskunde, welke hem toen opgedragen werden met ene Oratio de cognitione historiae medicinae magno, cum ad medici in arte exercenda solertiam, tum ad artis amplificationem, adjumento (Leid. 1800). In 1790 was hij benoemd tot lijfarts van de erfstadhouder Prins Willem V, welke betrekking in 1795 werd opgeheven, toen de Prins werd verdreven. In zijne laatste levensjaren had hij veel verdriet en de verwachting, dat hij zou worden opgevolgd door zijn zoon Nicolaas , die reeds met vrucht de geneeskunde uitoefende te Rotterdam, werd niet verwezenlijkt, daar deze op jeugdigen leeftijd overleed.

Foto's monument