Visser, Katwijk aan Zee
Jan Hoek
Oorlogsslachtoffer
Het verhaal van Jan Hoek
Op 1 februari 1940 worden verschillende Rode Kruissoldaten opgeroepen voor de mobilisatie. De legering in de Oranje-Nassau kazerne in Amsterdam is eigenlijk niet zo als het moet zijn. Omdat zij niet tot de gevechtstroepen behoren, moeten ze eigenlijk de kazerne uit en een onderkomen zoeken in een school of iets dergelijks.
Maar de legering is wel gemakkelijk, want achter de kazerne ligt een haven en daardoor de verbinding met de grote rivieren. Begin mei liggen daar tijdelijke hospitaal/Rode Kruisschepen. Het zijn drie binnenvaartschepen die omgebouwd zijn voor de opvang van gewonden. Zij moeten in een oorlogssituatie gewonden halen en naar Amsterdam brengen.
In de avond van 10 mei krijgen schipper Huisman, soldaat van het Vaartuigdepot Jan Hoek en 15 Rode Kruis-soldaten, o.l.v. de arts Aukes, van het Rode Kruis de opdracht naar Sliedrecht te gaan. Via de Vecht, het Amsterdam-Rijnkanaal en de Merwede vaart men die nacht naar Sliedrecht. Daar komen ze in het begin van de ochtend aan. Sliedrecht is een bijzondere functie toebedeeld voor het geval er oorlog uitbreekt. De stad zal voor heel het westelijke gedeelte van het front de verzamelplaats zijn. Vanuit Sliedrecht zullen de gewonden over de grote steden worden verspreid. In Sliedrecht zijn in het geheim grote voorraden verband- en geneesmiddelen aangelegd en de afdelingen van het Rode Kruis uit de wijde omgeving zijn voorbereid om t.z.t. naar Sliedrecht te gaan om daar te assisteren. Enkele grote loodsen zijn zo leeg te maken en te gebruiken als tijdelijke hospitalen.
Dat de Duitsers een heel andere tactiek toepassen dan de Nederlanders hebben vermoed, is er de oorzaak van dat bij aankomst van het schip, de Actinia, in Sliedrecht, er geen enkele gewonde is. De magazijnen met voorraden zijn nog niet aangesproken en de corpsen van het Rode Kruis van Sliedrecht en de omgeving hebben niets te doen. Maar het ophalen van gewonden staat in het draaiboek en dus gaat de Actinia op weg.
Het is een stralende dag en door het oorlogsgeweld is er geen waterverkeer op de Merwede. Kinderen spelen gewoon aan het water en het dagelijkse leven gaat zo goed en zo kwaad als het kan gewoon door. Af en toe scheert een vliegtuig over en bijna altijd zijn dat Duitse vliegtuigen. Het enige dat een beetje opwinding teweeg brengt is een Duits vliegtuig dat rond 12 uur “iets” in het water laat vallen, het blijft niet drijven en verdwijnt gelijk uit zicht. Niemand besteedt er verder aandacht aan. Het pontje tussen Werkendam en Hardinxveld-Giessendam vaart gewoon heen en weer.
Het Rode Kruisschip, de Actinia, vaart over de verlaten Merwede. De helft van de soldaten ligt in het schip te rusten of te lezen. De andere helft staat of zit boven op het dek. Bekend is, dat alleen die helft het er levend vanaf brengt. De anderen die in het schip zijn komen om.
Om 15 uur passeert de Actinia de splitsing van de Boven- en Beneden Merwede tussen Werkendam en Hardinxveld-Giessendam. Plotseling is er een enorme explosie en vliegt het schip de lucht in. Het veerpontje Werkendam - Hardinxveld vv. steekt direct van wal en redt een aantal opvarenden. De meeste geredde opvarenden zijn gewond. Hoewel het gebeuren zich dichter bij Hardinxveld-Giessendam dan bij Werkendam afspeelt, worden de gewonden, omdat het pontje van Werkendam komt, naar Werkendam gebracht.
Tijdens de reddingswerkzaamheden moet snel worden gehandeld, want het schip zinkt snel. Men meent nog wel geklop te horen, maar voor verder onderzoek is geen tijd meer. De Actinia verdwijnt naar de bodem van de Merwede. Van de 17 opvarende komen er 11 om het leven. Het lichaam van Jan Hoek werd na de explosie meegevoerd met de sterke stroming en pas weken later, op 23 september 1940, gevonden bij Sliedrecht.
Een dag later werd hij begraven op de Algemene Begraafplaats in Sliedrecht, om vervolgens op 12 november van datzelfde jaar te worden herbegraven op de Algemene Begraafplaats in Katwijk aan Zee. Tenslotte wordt hij in september 1969 overgebracht naar het Nederlandse Ereveld Loenen waar hij in vak C op nummer 236 wordt bijgezet.
verslag van een ooggetuige die dag: "Ineens zien we recht voor ons een enorme zuil opstijgen, die we aanzagen voor grond en zand, van misschien wel 100 meter hoog.
In die zuil bevonden zich schotten, planken, maar ook lichamen die met armen en benen zwaaiend rond buitelden.
Slechts een enkeling had het zelf zien gebeuren, want de klap van de ontploffing was pas te horen toen de zuil water alweer bijna beneden was. Langs de waterkant dreef wat hout af. De stroom neemt immers alles wat drijven kan mee."